menu

Hans Zaaijer: “Blijf doneren, zo lang als het gaat”

Virussen en epidemieën zijn dagelijkse kost voor arts-microbioloog Hans Zaaijer van Sanquin. Als hoofd van de afdeling Bloedoverdraagbare infectieziekten houden hij en zijn team alle mogelijke nieuwe infectieziekten in de gaten die van invloed kunnen zijn op de bloedvoorziening. Hans legt uit waarom de inzameling van plasma met antistoffen tegen het coronavirus zo belangrijk is.

Sanquin onderzoekt vanaf het begin van de corona-pandemie steekproefsgewijs donorbloed op antistoffen tegen het SARS-CoV-2-virus, ofwel het ‘coronavirus’. We zitten midden in de tweede golf, zien jullie ook een stijging?

Hans: “Ja, we hebben in ons Vinger-Aan-de-Pols-onderzoek recent bij 7,4 procent van de donors antistoffen aangetroffen. Dat is een stijging ten opzichte van de zomermaanden, toen tussen 4 en 5 procent van de donors antistoffen had. Het interessante is dat we aan het type antistoffen kunnen zien of het inderdaad om nieuwe besmettingen gaat. Als je net door een virus besmet bent, maak je namelijk een specifiek type antistoffen aan: IgM. Na een paar maanden verdwijnen die en maakt je lichaam andere antistoffen aan: IgG. Tijdens de zomermaanden zagen we dat de IgM-antistoffen langzaam afnamen en de IgG-antistoffen overbleven. Nu zien we juist weer een toename van de IgM-antistoffen. Dat wijst op nieuwe infecties.”

 

Is het Vinger-Aan-de-Pols-onderzoek daarmee een goede indicatie van de besmettingsgraad in Nederland?

Hans: “We lopen twee tot drie weken achter op de daadwerkelijke besmettingsgraad, omdat het een tijdje duurt voor je lichaam antistoffen begint aan te maken: gemiddeld twee weken na de eerste ziektesymptomen. Bovendien moet je minstens twee weken beter zijn vóór je mag komen doneren bij de Bloedbank. Toch gebruikt het RIVM onze cijfers graag om te combineren met haar eigen onderzoeksgegevens. Wij geven per postcodegebied en leeftijdsgroep aan waar de besmettingen zitten – overigens gebeurt dat strikt anoniem, er valt niets te herleiden tot individuele donors. Het valt op dat er nu vooral onder twintigers en dertigers een toename is van corona-besmettingen. In de grote steden heeft 11 procent van de donors tussen de 18 en 40 jaar antistoffen in het bloed.”

 

Sanquin zamelt nu zo veel mogelijk plasma in van mensen die een coronabesmetting hebben doorgemaakt. Wat gebeurt daarmee?

Hans: “Een deel van de zakjes plasma – met daarin de antistoffen tegen SARS-CoV-2 – wordt gegeven aan coronapatiënten die net ziek zijn geworden, om te kijken of ze ervan opknappen. In een eerder onderzoek onder ernstig zieke patiënten op de intensive care bleek dit plasma helaas niet te helpen. Bij die groep mensen zijn de longen ernstig beschadigd en maakt het niet meer uit of ze extra antistoffen binnenkrijgen. Bovendien maken deze patiënten inmiddels zelf antistoffen tegen het virus. We vermoeden echter dat het bij beginnende symptomen, dus eerder in de ziekte, patiënten wél goed kan helpen.

Die antistoffen kun je ook concentreren uit het plasma en rechtstreeks aan patiënten geven. Daarom gaat het overgrote deel van het ingezamelde ‘coronaplasma’ naar onze plasmageneesmiddelenfabriek. Daar halen ze de antistoffen eruit en maken ze er een geneesmiddel van voor coronapatiënten. De eerste lading flacons is net geproduceerd, in opdracht van minister De Jonge van Volksgezondheid.”

 

Maakt het uit of je plasma krijgt met daarin de antistoffen, of het geneesmiddel met de geconcentreerde antistoffen?

Hans: “Bij een plasmatransfusie geef je een zak plasma van één donor aan een patiënt. De hoeveelheid antistoffen daarin kan enorm variëren van zak tot zak. Het is veel werk om uit te zoeken of er genoeg antistoffen in elke zak plasma zitten. Bovendien kan bijvoorbeeld de ene zak meer IgG-antistoffen bevatten en de andere meer IgM-antistoffen. We weten nog niet precies of dat wat uitmaakt qua werking.

Het geneesmiddel wordt juist gemaakt door het plasma van heel veel donors bij elkaar te voegen en daar alle antistoffen uit te halen. De samenstelling van dit product is daardoor veel consistenter.”

 

Is er al wat bekend over de werking van dit geneesmiddel?

Hans: “Op dit moment is er nog geen klinisch bewijs dat dit plasmaproduct daadwerkelijk doet wat we verwachten dat het doet. Dat klinisch onderzoek wordt nu uitgevoerd door de internationale CoVIg-19 Plasma Alliantie, geïnitieerd vanuit CSL Behring en Takeda. Daar wordt de effectiviteit, veiligheid en werking van een plasmageneesmiddel voor COVID-19-patiënten onderzocht. We vermoeden wel dat het – net zoals bij de toediening van zakken plasma met antistoffen – niet zozeer helpt bij ernstig zieke patiënten maar vooral bij kwetsbare mensen die net ziek zijn geworden.

Bovendien is er een extra toepassing van de geconcentreerde antistoffen: preventie. Ervaring met andere virusinfecties leert dat het heel goed kan helpen als je voorafgaand aan, of vlak na blootstelling aan een virus, antistoffen krijgt tegen dat virus. Je wordt dan helemaal niet ziek, of veel minder ziek. Deze vorm van preventie werkt bijvoorbeeld goed bij hepatitis A en B, pokken, waterpokken, RS-virus en hondsdolheid. De corona-antistoffen van donors werken hopelijk net zo goed om de ziekte te voorkomen of de ziekteverschijnselen af te remmen.”

 

Er zijn nu 4.000 flacons met antistoffen gemaakt, voor wie zijn die bestemd?

Hans: “We hebben vanuit Sanquin een adviescommissie opgezet, die adviseert over de beste toepassing van de flacons. In die commissie zitten naast Sanquiners verschillende medisch specialisten uit het hele land, zoals longartsen, geriaters, hematologen en oncologen. We hebben samen nagedacht voor wie dit geneesmiddel nou het beste ingezet kan worden.”

 

En wat is het advies?

Hans: “Ons voorstel is om die eerste voorraad te verdelen over alle academische ziekenhuizen. Wij raden toediening aan bij vier verschillende categorieën patiënten:

1.       Zeer kwetsbare patiënten die geen afweer hebben vanwege bijvoorbeeld een chemokuur. Als je van tevoren de antistoffen geeft, dan hebben ze vast bescherming, mochten ze besmet raken met het virus. Dat noem je pre-expositie profylaxe, ofwel prep.

2.       Kwetsbare patiënten die bijvoorbeeld net een niertransplantatie hebben gehad en blootgesteld zijn geweest aan het virus (bijvoorbeeld omdat een familielid positief heeft getest op corona). Post-expositie profylaxe heet dat, ofwel pep.

3.       Je kunt ook toedienen bij kwetsbare patiënten zodra die de eerste typische coronaverschijnselen hebben, zoals keelpijn, verkoudheid of verlies van smaak; met daarbij een positieve virustest.

4.       Tot slot heb je nog een categorie patiënten die door hun ziekte chronisch een defect afweersysteem hebben. Hen kan je het middel ook uit voorzorg geven.”

 

Al met al best een grote groep patiënten.

Hans: “Ja, dat red je niet met 4.000 flacons. En stel dat er weer een uitbraak is in de verpleeghuizen? Dan wil je misschien ook graag zo veel mogelijk ouderen beschermen met de antistoffen. We zullen dus nog heel veel meer flacons nodig hebben. Daarom is het zo belangrijk dat iedereen die de antistoffen nog in zijn bloed heeft, zo lang als het gaat blijft doneren. De tweede golf is nu flink op gang, we hebben jullie ontzettend hard nodig als donors!”

 

En mocht er – zoals iedereen hoopt – in het voorjaar van 2021 een vaccin zijn?

Hans: “Dan zullen we nog steeds de antistoffen nodig hebben voor mensen die door een chemokuur of een immuunziekte zelf geen antistoffen kunnen aanmaken. Want bij hen zal een vaccin geen uitkomst bieden, hun afweersysteem zal daar niet op reageren. Gelukkig zullen ook gevaccineerde donors de SARS-CoV-2-antistoffen een tijd blijven aanmaken, waardoor ze met hun plasmadonaties kwetsbare patiëntengroepen wellicht kunnen blijven beschermen.” 

10 november 2020